Het zijn twee zaken die wel enige aandacht verdienen omdat ze exemplarisch zijn voor de twee maten en gewichten van het Westen.
Als men de criteria toepast die het Westen hanteert om de aanvallen op de Palestijnen in Gaza, en Arabieren in het algemeen, goed te praten, kan men niet anders dan besluiten dat Syrië het recht heeft om Turkije aan te vallen. Het is immers Turkije dat Syrië belaagt, in feite in oorlog is met Syrië door toe te laten dat Syrische rebellen, die het samen met Amerikaanse militairen een opleiding geeft, van op Turks grondgebied operaties uitvoeren. Meer nog het is Turkije dat toelaat dat westerse wapens via zijn grondgebied naar Syrië worden gestuurd en dat allerlei moslimextremisten uit de hele islamitische wereld, zoals salafisten en jihadisten, vrije doorgang verleent om in Syrië het regime van president Bashar al-Assad te gaan bestrijden. Officieel zijn die laatsten wel vijanden van het Westen, waartoe Turkije behoort, maar het Westen werkt er wel graag mee samen.
Onder het internationaal recht heeft Syrië het recht zich te verdedigen tegen aanvallen van buiten uit. Maar volgens de NAVO geldt dat principe niet voor Syrië. Secretaris-generaal Anders Fog Rasmussen van de NAVO zei dat de NAVO aan de zijde van Turkije staat. Dat laatste is juist: de NAVO is partijdig. Hij waarschuwde dat iedereen die er zou aan denken Turkije aan te vallen daar beter zelfs niet zou aan denken.
GEEN RECHT OP VERWEER
Het Westen stond wel aan de kant van Turkije toen het in 1998 dreigde Syrië aan te vallen als het zijn steun aan de Koerdische Arbeiderspartij (PKK), die al sinds 1984 een guerrilla voerde, en nog voert, tegen en in Turkije, niet zou stopzetten. Syrië zwichtte voor die druk en zette PKK-leider, Abdullah Öcalan, het land uit. Nu mag Turkije wel rebellen tegen Syrië steunen en heeft Syrië daar, volgens het Westen, geen recht op verweer tegen.
Dat is niet onlogisch omdat het Westen zich, gevolgd door de westerse “mainstream-media”, de val van het Syrische regime van Bashar al-Assad, tot doel heeft gesteld. Het is overigens heel onwaarschijnlijk dat president Assad nog openlijk Turkije zou gaan belagen nu hij intern heel wat problemen heeft met de opstandelingen: die hebben nog altijd de helft van de noordelijke stad Aleppo in handen en hebben ook successen geboekt rond en in de hoofdstad Damascus. Sommige waarnemers denken zelfs dat de val van het regime en het vertrek van Assad in het verschiet liggen.
Het sturen van Patriotraketten en van militairen naar de grens tussen Turkije en Syrië is dus eerder een steun aan de Syrische rebellen en hun internationale fundamentalistische bondgenoten. Het is ook een stap in de richting van een verdere westerse interventie in de Syrische burgeroorlog. Wellicht worden die Patriotraketten al snel gebruikt tegen Syrische vliegtuigen en voor het opleggen van een “no fly-zone” boven een deel van Syrië ter bescherming van de rebellen.
VOORBEREIDING VAN AANVAL TEGEN IRAN
Voor het Westen is de val van het regime van Assad een stap naar het verder isoleren van Iran en wellicht een eerste stap naar een aanval op Iran onder het mom van strijd tegen de productie van een atoomwapen door Iran. Dit alhoewel er nog geen enkel concreet bewijs is dat Iran een atoomwapenprogramma heeft. Maar de VS vielen ook Irak binnen in 2003 onder het voorwendsel van het vernietigen van, zoals achteraf bleek, niet bestaande Iraakse massavernietigingswapens. Een succesvolle aanval op Iran zou het hele Midden-Oosten met zijn olie opnieuw onder westerse controle brengen.
Bondgenoten daarvoor heeft het Westen genoeg in de regio: alle islamitisch-soennitische regimes in de regio, zoals de Golfstaten, die doodsbang zijn voor Iran en voor de sjiitische as Iran-Irak-Syrië-Libanon. Daarom werd er een soennitische as Turkije-Jordanië-Saoedi-Arabië-Qatar gevormd.
CHEMISCHE WAPENS
De westerse dubbele standaard geldt ook wat chemische wapens en het gebruik ervan betreft. Het is geen geheim bv. dat Turkije en Israël chemische wapens gebruiken. In Turkije werd in 1990 al een eerste gebruik van gifgas tegen Koerdische opstandelingen gesignaleerd. De Koerdische politicus Vedat Aydin, voorzitter van de Arbeidspartij van het Volk (HEP, één van de vele voorgangers van de huidige Partij voor Vrede en Democratie) voor Diyarbakir en in diezelfde stad ook voorzitter van de Turkse mensenrechtenorganisatie IHD, bekocht een onderzoek naar die zaak met zijn leven. In 1991 werd hij door de politie gearresteerd. Twee dagen later werd zijn lijk teruggevonden.
Sedertdien waren er nog herhaalde meldingen van gebruik van gifgas door het Turkse leger. Zowat tien jaar geleden stelde het groene euro-parlementslid Bart Staes daarover een vraag in het Europees Parlement. Hij werd wandelen gestuurd door de Europese Commissie die antwoordde dat hij dat maar moest melden aan de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens. Sedertdien zond de Duitse televisie documentaires uit over het gebruik van gifgas door het Turkse leger, met beelden van resten van gifgasgranaten. Er werd ontdekt dat Duitsland een gifgasfabriek in Turkije had gebouwd. Waarop de Duitse regering zei dat het om een “onderzoeksinstallatie” ging. In 2010 publiceerde het degelijke Duitse magazine Der Spiegel een diepgaand artikel over het gebruik van chemische wapens door Turkije naar aanleiding van de publicatie van foto’s van de lijken van acht PKK-strijders die in Cukurca omkwamen door chemische stoffen. In het Duitse parlement werd de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Guido Westerwelle gevraagd om de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens een onderzoek te laten instellen.
Van een onderzoek door de organisatie is nooit iets gehoord. Wat logisch is, Turkije is een NAVO-bondgenoot. Het gebruik van chemische wapens door Turkije is, evenals Turkse programma’s voor moorden op al dan niet vermeende leden en sympathisanten van de PKK, een taboe. Iets waarover men een hardnekkig stilzwijgen bewaart. Even hardnekkig als over de Israëlische kernwapens.
Een taboe ook was tijdens de Iraaks-Iraanse oorlog (1980-1988) de inzet door Irak van chemische wapens tegen de massale Iraanse aanvalsgolven. Saddam Hoessein was toen immers nog een bondgenoot, die het opnam tegen de Iraanse islamitische republiek van ayatollah Khomeini, die toen nog expansionistisch was en door de Arabische Golfstaten als een dodelijke bedreiging werd gezien. De Amerikanen suggereerden zelfs dat het inzetten van chemische wapens in maart 1988 tegen de Iraaks-Koerdische stad Halabja, die toen in Iraanse handen was, het werk zou zijn geweest van Iran toen Iraakse troepen daar in de aanval gingen.
Ook het gebruik van “strijdgassen” en andere chemische wapens door Israël bij zijn militaire operaties is een taboe. Of het wordt goedgepraat omdat gebruikte producten, zoals witte fosfor dat het vlees van slachtoffers letterlijk geleidelijk aan verbrandt, niet op de lijst van verboden producten zouden staan.